Provincies zijn actief aan de slag met de concrete invulling van de provinciale RetailDeals. Het is daarbij nog even zoeken naar de juiste rol, constateert Jacques de Win van het retail impulsteam.
In het kader van de Retailagenda hebben alle provincies in oktober vorig jaar een provinciale RetailDeal getekend. Met deze RetailDeal geven provincies aan een actieve rol te willen spelen om toekomstbestendige winkelgebieden te realiseren en winkelleegstand tegen te gaan en te voorkomen. Het impulsteam heeft per provincie in persoonlijke gesprekken geïnventariseerd wat er op operationeel niveau leeft en speelt en wat het impulsteam kan doen om de rol van provincies te versterken. Jacques de Win nam namens het retail impulsteam het voortouw voor de gesprekken met de provincies. ‘De intentie om aan regionale afstemming van het detailhandelsbeleid te werken is er. Nu komt het aan op de concrete uitvoering van de deals. Maar hoe? In de praktijk blijkt het heel ingewikkeld om gemeenten zover te krijgen dat bij het beleid ook de buurgemeenten worden betrokken, ziet De Win. ‘Wij vinden het allemaal belangrijk dat binnensteden vitaal blijven. Toch worden er nog altijd besluiten genomen die daar dwars tegenin gaan, die op de korte termijn weliswaar gunstig kunnen zijn, maar op de lange termijn veel meer schade opleveren. De Retailagenda werkt naar twee kanten en stimuleert provincies en gemeenten om hun plannen regionaal af te stemmen. Dat regionale denken komt overigens op allerlei plekken en in allerlei sectoren terug.’
Bestuurlijke cultuur
Hij merkt dat provincies druk bezig zijn met het definiëren van hun rol en het bepalen van hun meerwaarde richting gemeenten. ‘Die zoektocht gaat verder dan detailhandel alleen’, aldus De Win, ‘het is onderdeel van hun totale ruimtelijke beleid.’ Uit de gesprekken blijkt dat het tekenen van de RetailDeal een stimulans is om die positie te bepalen. Hoe ver provincies daarin zijn, verschilt nogal. ‘Het grote voordeel van de RetailDeal is, dat het onderwerp nu bestuurlijke aandacht krijgt.’ De verschillen schrijft De Win onder andere toe aan de bestuurlijke cultuur. ‘Sommige provincies zijn gericht op samenwerken en andere meer op formeel sturen of op iets wat daar tussenin zit. Bij de grote verschillen tussen provincies speelt ook de grootte van de problematiek een rol. ‘De drie Noordelijke provincies zien het als hun taak om ook het voorzieningenniveau van de kleine kernen te handhaven. Zeeland doet dat niet, daar zetten ze meer in op bereikbaarheid.’
Aantrekkingskracht
De Win begrijpt die keuze wel. ‘Soms moet je niet willen vechten tegen een ontwikkeling die onafwendbaar is, maar is het goed om te kijken welk oplossingen er zijn voor de lokale problemen. De aantrekkingskracht van de grote steden en de Randstad is enorm. Dat is blijvend. Dan kun je er ook voor kiezen je energie te gebruiken om daar mee te leren omgaan’. De Win denkt dan aan het koppelen van maatschappelijke problemen. ‘Kleine steden staan voor de taak om hun binnensteden vitaal te maken, door te zorgen voor beleving en het mengen van functies. Die kun je verbinden aan de opgave om voor woningen te zorgen, in Nederland zijn er één miljoen nodig. Zo los je in dit soort steden het ene probleem op met het andere. Dit zou bijvoorbeeld kunnen werken voor Zwolle. Dat heeft grote aantrekkingskracht, maar kan de woningbehoefte moeilijk invullen. Je kunt dan afspraken maken met omliggende steden, zoals Meppel, om die functie te vervullen.’
Energie
Inmiddels zijn er ook provincies die er goed in slagen de regie te voeren en gemeenten te ondersteunen. Niet alleen door kaders te scheppen, maar ook door te zorgen voor de overdracht van kennis en door mee te werken aan pilots. De Win noemt een aantal voorbeelden. ‘Noord-Brabant heeft veel energie gestoken in het maken van regionale afspraken. Zij zien dat het resultaat mede afhankelijk is van de betrokkenheid en inzet van individuele ondernemers en vastgoedeigenaren. Daarom worden congressen en kenniskringen georganiseerd over bijvoorbeeld samenwerking, financiering en regelgeving. Wij proberen dat met de RetailDeal te stimuleren.’ Ook in Overijssel wordt vooruitgang geboekt. ‘Daar stellen ze de RetailDeal zelfs als voorwaarde voor financiering van gemeenten’, vertelt De Win. ‘In Limburg zijn ze nog een stap verder gegaan. Daar hebben ze een overkoepelend plan gemaakt voor de drie regio’s en is het speelveld vergroot naar alle ruimtelijke ontwikkelingen, zodat gemakkelijker onderling kan worden uitgeruild. Natuurlijk kun je zo’n formule niet één op één over andere provincies uitrollen, maar je kunt er wel van leren. Provincie Drenthe heeft een eigen retailagenda opgesteld, waarin zij inzet op compacte winkelgebieden, minder winkelmeters en een strategisch vastgoedfonds.’
Onafhankelijke commissie
De Win ziet nog een interessante ontwikkeling: provincies experimenteren met een onafhankelijke commissie die adviseert over plannen. ‘In Zuid- en Noord-Holland wordt dat al gedaan en dat werkt goed. De schatting in Zuid-Holland was dat de commissie zich over dertig cases per jaar zou moeten buigen, maar het zijn er een stuk minder geworden. Er gaat duidelijk een preventieve werking vanuit; gemeenten houden al rekening met de kritische blik van de commissie. Daarnaast wordt de commissie nu ook al vooraf gevraagd om mee te denken. Het instellen van een onafhankelijke commissie is een belangrijke volgende stap en heel interessant om met andere provincies te delen. Een mooi voorbeeld van een oplossing die de provincies in IPO-verband hopelijk met elkaar zullen delen.’